Ningbo, China aan de lijn
MIJN oudere broers hadden de spannende stripverhalen over Kapitein Rob en zijn zeilschip 'De Vrijheid' al stuk gelezen voordat ik daar de kans toe kreeg. Toch zouden die boekjes jaren later een beslissende rol in mijn leven gaan spelen. Mijn mahjong-geschiedenis in negen hoofdstukken, deel 1: hoe Kapitein Rob mij leerde van het spel te houden en ik telefoon kreeg uit China.
Midden in de nacht ging de telefoon. Een helder, doordringend geluid, een ouderwetse, rinkelende bel. Het geluid van een PTT-telefoon die met een snoer en een stekker was verbonden met het nationale telefoonnet.
Het rinkelen hield niet op. In 2002 gingen telefoons nog gewoon door totdat iemand opnam. Het moest iets ernstigs zijn, dacht ik, terwijl ik het bed uit strompelde en slaapdronken op handen en voeten de trap naar mijn werkkamer op zolder opkroop. Het was drie uur.
De dame aan de andere kant van de lijn had er geen benul van dat het diepdonkere nacht was in Nijmegen, Holland. Ze had geen idee waar Nijmegen of Nederland lag. Het was elf uur ’s morgens bij haar, ze keek uit het raam van haar kantoor uit op het verkeer in een drukke straat in de grote Chinese havenstad Ningbo, negenduizend kilometer verderop. Ze wist alleen dat ze een fax moest sturen aan Mister Martin Rep in Nijmegen, maar van hem had ze geen faxnummer. Daarom belde ze maar even. Om dat faxnummer op te vragen.
“Huh? Een fax?”, vroeg ik verbaasd, nog steeds niet helemaal wakker. Ik had de woorden ‘World Championship Committee’ verstaan, en ook iets wat op ‘Ningbo’ leek. Ik begreep meteen waar het om ging, maar hoe kon ik deze dame helpen? Ik kon wel fax-software installeren op mijn computer, maar dat zou een hele tijd duren, geen idee meer hoe dat ging. De redactie van De Gelderlander – de krant waar ik werkte – had een fax, zou ik dat nummer maar doorgeven? Maar wat was dat nummer?
“Do you have a moment?”, vroeg ik, “ik moet het opzoeken, en eerst mijn computer opstarten.”
“No problem”, antwoordde Ningbo. Ik hoorde in mijn verbeelding de telefoontikken als een mitrailleur ratelen – telefoneren met het buitenland kostte nog een fortuin in 2002 – maar de dame werd daar minder zenuwachtig van dan ik. Zij moest informatie over het World Championship in Mahjong naar mij faxen, verder geen gezeur.
Terwijl zij haar nagels lakte en een sigaretje opstak, kreeg ik verbinding met het internet en ging ik koortsachtig op jacht naar het faxnummer van mijn krant.
Jonken varen op de Gele Zee en beschieten elkaar
Iedere mahjongspeler die niet in China of Japan is geboren en die het spelletje dus niet met de paplepel heeft ingegoten gekregen, heeft een verhaal te vertellen: hoe is hij (m/v) in contact gekomen met dit Chinese gezelschapsspel, van wie heeft zij (v/m) het geleerd? Mijn mahjong-geschiedenis begon, zonder dat ik het wist, in 1947, toen ik één jaar oud was en in dagblad Het Parool deel 4 verscheen van de populaire stripserie over Kapitein Rob, dat naderhand, net als de andere Kapitein-Rob-verhalen, als los boekje door dezelfde krant zou worden uitgegeven. Die boekjes waren gedrukt op goedkoop krantenpapier, maar ik kreeg de kans niet ze stuk te lezen; dat hadden mijn broers al vóór mij gedaan. Toen ik eindelijk kon lezen, las, herlas en herlas ik opnieuw de boekjes nog een aantal malen. Vooral deel 4, 'Kapitein Rob in China’.
In ‘Kapitein Rob in China’ wordt een baaierd van onjuistheden en vooroordelen uitgestort over de lezer. Chinezen hebben rieten hoeden waaronder lange staarten te voorschijn komen, ze zijn gewapend met pistolen en vlijmscherpe zwaarden, handelen in opium en zijn meestal onbetrouwbaar. De zeer witte Nederlandse kapitein Rob heeft geen enkele moeite zich verstaanbaar te maken in het land. Maar tekenaar Peter Kuhn had voldoende documentatie bij de hand gehad om mij mee te zuigen in het China van zijn verbeelding. Jonken varen op de Gele Zee en beschieten elkaar. Er zijn geheime tunnels onder tempels en standbeelden en natuurlijk schurken genoeg:
Wang Hang probeert de jonk van Kapitein Rob te raken met een antiek stuk Frans geschut. ‘“Een extra zware lading”, commandeert hij. Maar dat bevel wordt hem noodlottig, want wanneer zijn matrozen het kanon hebben gericht en zullen afvuren, springt met een daverende slag het sluitstuk uit het kanon, dat nu onbruikbaar is geworden.’
Dus toen mijn broer Jelte jaren later via vrienden het mahjongspel ontdekte en met Ria, zijn vrouw, tot diep in de nacht om de tafel zat achter blokjes van bamboe en ivoor met geheimzinnige tekens erin gegraveerd, brandde ik van nieuwsgierigheid om dat ook te leren en achter de geheimen te komen van Kapitein Rob in China. Ik herkende maar één van die tekens. Het leek op een rood zwaard of een schild, en het stond ook op de gevel van het Chin. Ind. Spec. Rest. Kota Roda in Zaandam, waar ik ooit van mijn eerste Nasi Foe Yong Hai had gesmuld.
Geheimzinnige tekens gegraveerd in ivoor. Ivoor?
Jelte en Ria wilden Dicky en mij wel inwijden in het spel. Dat werd een grote teleurstelling – er werden vier potten gespeeld zonder dat iemand er eentje won – en bovendien bleken die mooie Chinese karakters helemaal niet gegraveerd in ivoor maar gewoon in been uit een of ander Amerikaanse slachthuis. Pas twintig jaar later, in de jaren negentig, deden we een nieuwe poging. Weer vijf jaar later was ik de ongekroonde koning van het mahjong in Nederland. Vandaar dat nachtelijke telefoontje uit China, datzelfde vreemde land waar kapitein Rob ooit zijn avonturen beleefde.